Territoria per soort in zes jaren
Van elke broedvogelsoort wordt de ontwikkeling van de verspreiding in één beeld gepresenteerd...
Lees verder
Tabellen met dichtheden per soort
Van alle soorten worden de dichtheden gepresenteerd in tabellen...
Lees verder
Belangrijk(st)e biotopen
Met kaarten van ecologische groepen worden de veranderingen in de verspreiding en kwaliteit van de belangrijkste biotopen in beeld gebracht...
Lees verder
|
In het begin van de jaren tachtig was de duinstreek nog steeds een 'eiland'. Door de geïsoleerde ligging ten opzichte van andere natuurgebieden waren er nog geen Vossen of Haviken en amper Buizerds. De grote grondbroeders waren toen nog talrijk.
De isolatie geldt voor het NPZK iets minder dan voor het NHD, het Noordzeekanaal was lange tijd een barrière.
Het verdwijnen van meeuwenkolonies en de afname van grote grondbroeders als Bergeend, Fazant, Patrijs en Wulp en andere gevolgen van de opkomst van Vos speelden in de jaren tachtig in het NPZK al een rol van betekenis, in het NHD speelde Vos nog amper een rol.
La belle epoque des oiseaux nichant à terre
Uit deze periode zijn de twee gebieds-dekkende karteringen bekend: NHD1982 en NHD1988 (Reijnders 1989).
Deze inkijk in het wel en wee van het NHD kan gezien worden als blik op de jaren zeventig in het NPZK.
De aantallen van grote grondbroeders uit die tijd:
nog 52 paartjes Patrijs in 1988, bijna 100 paar Bergeend, meer dan 50 territoria van Wulp en meer dan 300 Stormmeeuwen.
Er werd nog gejaagd op kraaiachtigen, iedereen kon veel pullen zien groot komen.
Wilde Eend was nog met 235 paar aanwezig, maar die is waarschijnlijk ook afgenomen door verdroging. Verkerk (1968) had nog 500 Wilde Eenden in maar een deel van het terrein!
In dit tijdvak was de verdroging door decennia van waterwinning al wel merkbaar, maar er waren nog vochtige berkenbosjes,
en in veel valleien stond 's winters nog water. Toch valt met de aantallen water- en moerasvogels van 1988 weinig te pronken.
Hierbij zal meespelen dat 1986 en 1987 de laatste echt strenge winters waren,
veel watervogels moesten daarvan nog herstellen in 1988. Dit zou ook kunnen meespelen bij het relatief lage aantal Rietgorzen destijds en zo bezien is het aantal van 235 Wilde Eenden nog aardig.
Grijs Kronkelsteltje en Duinroos
In het tijdvak 1980-1990 was de vermossing groots toegeslagen. De exoot Grijs Kronkelsteeltje bedekte het merendeel
van de zandverstuivingen met een dik fluweelachtig pakket. De roep om depopulatie van het Konijn kwam weer op, maar vermesting door stikstof-oxiden zou later de oorzaak blijken. Deze vermossing was eerst een zaak van het kalkrijke zuiden, noordelijk waren zomersneeuw en rendiermos nog de algemeenste bodembedekkers.
Tijdens deze vermossing werd nog geen onderzoek gedaan naar Tapuit, die werd gewoon geteld, het waren er 164 in 1988.
Tegenwoordig wordt vermoed dat Grijs Kronkelsteeltje voor Tapuit niets te bieden heeft, er zitten wel insecten onder het mostapijt, maar die zijn voor Tapuit niet bereikbaar. Misschien was het broedsucces van Tapuit toen al niet goed, zie ook tijdvak 1990-2000.
Na de vermossing begon in deze periode ook de bloei van het duinroosstruweel. Dit werd toen bezet door grote aantallen Paapjes, 107 in 1988.
Roodborsttapuit was toen nog relatief zeldzaam (29-59), die heeft graag wat hogere opslag, struikjes van Meidoorn of Duindoorn.
De opkomst van Paapjes ging gepaard met een afname van Wulp, van 74 in 1982 naar 51 in 1988. Op de vlakten met Grijs Kronkelsteeltje kon de Wulp nog wel uit de voeten, aan het duinroosstruweel had de soort niets.
Hoera, de Tjiftjaf is geteld
Veel tekenen van vergrassing en verstruiking waren er nog niet. De grasliefhebbers waren nog niet zo talrijk, Graspieper is later met 300% in aantal gegroeid, Sprinkhaanrietzanger en Grasmus met 200%.
De op de bodem foeragerende Groene Specht was nog talrijk, talrijker dan ooit zelfs, die had nog geen last van vergrassing.
De ook op de bodem foeragerende Geelgors is wel verdwenen (1982 nog 12, 1988 nog 1) in deze periode, maar dat valt aan de verslechterde lokale overwinteringsmogelijkheden te danken; de platgespoten bollenvelden hadden niets te bieden.
Nachtegaal en Heggemus zijn toen niet geteld, dat maakt een vergelijking met de er op volgende periode lastig.
Een uitspraak over toe- of afname van struweelvogels tussen de jaren tachtig en negentig wordt ook bemoeilijkt door de Sahel-effecten die toen speelden (zie Overwinteringsomstandigheden).
We weten wel iets van de hoeveelheid hoog opgaande vegetatie omdat Tjiftjaf toen geteld werd.
De Tjiftjaf wil vegetaties met tenminste enkele boompjes of struiken van enkele meters hoogte.
De verspreiding van Tjiftjaf -de verspreiding van hoog opgaande vegetatie-, was toen nog beperkt tot de binnenduinrand en luwten in het middenduin.
Het waren er 104 in 1982 en 216 in 1988. Dit zou later oplopen tot 574 in 2000.
De verspreiding was uit gedijt tot de zeereep en de karteerders zijn gestopt met tellen.
Hieruit wordt wel duidelijk dat het duin in de jaren tachtig veel opener was, met hooguit een lage begroeiing.
Eind februari was het nog stil in het bos
Er waren nog geen Boomklevers, ook geen Appelvinken en het aantal Grote Bonte Spechten was nog laag, dit is daarna een paar keer verdubbeld.
Ook de binnenduinrandbossen telden nog weinig dikke bomen, er was bos in boomfase maar voor een volledige bosvogelgemeenschap was dit nog te jong.
De naaldbossen waren allemaal even saai, zonder ondergroei met kale bodem, behalve aan de binnenduinrand, daar was braam opgeslagen door stikstof-depositie van de nabijgelegen landbouw.
Voor omvorming naar natuurlijker loofbos werden toen plannen voor experimenten gemaakt, alle naaldbos was nog doorkijkbos.
Vreemd genoeg zijn dergelijk bossen (eenvormige leeftijdsopbouw met kale bodem) wel interessant voor Grote Lijster, daarvan waren er in 1988 nog meer dan veertig, die liet nog vaak een stilte vallen.
Van eiland naar schiereiland
De afname van Grote Lijster zal niet alleen met biotoopverandering te maken hebben, de soort is ook een regelmatige prooi van Havik.
Voor enkele niet door Vos of Havik getroffen soorten zouden factoren buiten de duinstreek de aantallen enorm gaan beïnvloeden.
In 1982 werden nog 147 Tortelduiven geteld en in 1988 nog 72, daarvan was de teloorgang nog niet in zicht.
De aandacht lag bij de gebieds-eigen verandering, de komst van de grote predatoren.
Vos en Havik zouden het eind betekenen van het eiland-karakter van de broedvogelbevolking,
het lieflijke tijdperk van open en bloot broeden en met de pullen rondlopen was voorbij.
Hoe zou het in de toekomst gaan met Wulp, Bergeend en Patrijs?. En met de Holenduiven in konijnenholen?
Men droomde waarschijnlijk niet van Appelvinken, men had misschien nachtmerries van Havik en Vos...
|
Het Noordhollands Duinreservaat
Het Noordhollands Duinreservaat is een van de grootste natuurgebieden in ons land. Het gebied strekt zich uit van de terreinen van Tata Steel bij Wijk aan Zee tot de Schoorlse Duinen. Het gebied omvat duinen, strand, binnenduinrandbossen...
Lees verder
Professioneel onderzoek
De vogels zijn geteld door een team van beroepsvogelaars volgens de "territoriumkartering". De 1001 toppen en valleien zijn tenminste vijf maal bezocht...
Lees verder
Meer dan 100 soorten
In de reeks van onderzoeken zijn totaal 135 soorten met de status "broedvogel" vastgesteld. Jaarlijks broeden ongeveer 110 soorten in het NHD...
Lees verder
Belangrijk(st)e biotopen
Welke biotopen zijn van belang en welke zijn het belangrijkst?
Van plassen, moeras, pioniervegetaties, open duin, struweel, jong bos, bosranden, naaldbos, oud loofbos...
Lees verder
Interactieve dichtheidskaarten
Voor deze website zijn interactieve kaarten in Google Maps ontwikkeld, waarbij de bezoeker zelf de legenda kan wijzigen, zodat hotspots en coldspots in de verspreiding...
Lees verder
Vergelijk met het NPZK
Zuidelijk van het NHD ligt het Nationaal Park Zuid Kennemerland (NPZK). Dit gebied omvat de brede duinstrook van Bloemendaal tot Velsen. Lees verder
|