<-Baardmannetje Staartmees Aegithalos caudatus Glanskop->

2016-2017

2010-2011

2003-2004

1996-1999
n=79 n=92 n=88 n=93
Dichtheid
kleur: radius:  
De dichtheidskaart is instelbaar (meer info).

Territoria   
   2016-17:   

Toelichting

Onder de kaarten staan aantal (n), aantal per 100 hectare(n/100ha) en oppervlakte (ha).

Deze soort in het Noordhollands Duinreservaat:


n:
?
n/100ha:
?
ha:
?
n:
?
n/100ha:
?
ha:
?
n:
?
n/100ha:
?
ha:
?
n:
?
n/100ha:
?
ha:
?
Nederlandse trend: SOVON BMP-index Opmerkingen

Staartmees Aegithalos caudatus is ingedeeld bij de algemene soorten.
De staart van dit meesje is bizar lang. Zo'n lange staart valt te verwachten als gevolg van seksuele selectie, maar dan bij polygame soorten, en alleen bij de mannetjes. Maar vrouwtjes Staartmees hebben een even lange staart, en je ziet ze altijd als paartjes, monogaam dus.
In april kun je soms wel zien wie het vrouwtje is. Dan onderbreekt ze het broeden een paar maal per dag en begeleidt hij haar naar de beste foerageerplekjes. Haar staartje is dan krom, want die vouwt ze boven zich in het bolle nestje.
Er is nog iets zeer opmerkelijk aan deze mees, de snavel is heel kort en dik. De soort lijkt hiermee op Baardmannetjes en Diksnavelmezen, die eten zaden zoals bij de snavel te verwachten valt. Staartmezen staan echter helemaal niet bekend als zaadeters, ze eten insecten (en 's winters vetbollen). Dit roept het vermoeden op dat Staartmezen gespecialiseerd zijn op lastige insecten (bijv. schildluizen), die uit de vegetatie of schors geknepen moeten worden. Hoe dan ook is de soort altijd te vinden tussen twijgjes, met een voorkeur voor hoog en dicht struikgewas of bossen met een dichte ondergroei, liefst met veel oude Kamperfoelie.
In het NHD is de soort tijdens de minder intensieve kartering van 1982 waarschijnlijk onderteld. In 1988 en 1993 ontliepen de aantallen elkaar weinig, in beide jaren waren er ongeveer 100. Vermoedelijk was de soort in 1988 nog herstellende van de grote ijzel-ramp in het voorjaar van 1987. In 2000 was het aantal opmerkelijk hoger, 152, daarna zakte het weer iets in. Normaal heeft de soort een duidelijke voorkeur voor het kalkarme zuiden met rijker ontwikkeld struikgewas, maar in het piekjaar 2000 bereikte de soort ook in terrein Bergen aardige dichtheden.
In het NPZK zijn de aantallen tijdens de drie karteringen steeds vergelijkbaar geweest, ongeveer 90.
De landelijke index vertoont een daling vanaf 1990 met een stabiel verloop in de laatste vijftien jaar. Het stabiele aantal in het NPZK is in overeenstemming met de landelijke trend van de laatste jaren. Het piekjaar van het NHD in 2000 wijkt echter sterk af van de BMP-index. Vreemd genoeg zijn de ijzelwinters van 1996 en 1987 nauwelijks te zien in de BMP-index, mogelijk is die niet zo betrouwbaar bij deze soort, omdat de territoria groter zijn dan de meeste BMP-plotjes (vergelijkbaar bij Koekoek).
Staartmees is een lastig te onderzoeken soort, de territoria zijn groot en deze worden niet luidkeels verdedigd. De paartjes zijn juist vrij stil en grensconflicten tussen paartjes zijn zeldzaam, uitsluitende waarnemingen behalen is bijzonder moeilijk. Daarbij is het niet mogelijk om losse waarnemingen met zekerheid toe te schrijven aan een verplaatsing van een al eerder waargenomen paartje. De resultaten van de territoriumkartering hebben daarom een ruime foutenmarge. Gezien deze onnauwkeurigheid behoeven de gemeten aantalsverschillen niet direct een verklaring, pas als het om een factor drie gaat is er echt iets aan de hand.

↑ 17/12/2015 ↑

↓ 7/3/2018 ↓

In het NPZK bleek het aantal Staartmezen in 2017 weer weinig te zijn veranderd, dit keer ongeveer tien procent minder dan voorheen. De stand in het NPZK kan nog steeds stabiel genoemd worden, misschien licht dalend, net als de BMP-index.
Voor de landelijke afname is nog steeds geen redelijke verklaring gevonden (zie website van SOVON). Hierbij is opmerkelijk dat de Europese index de afname niet vertoont. En bij onze westerburen toont de trend na 1990 juist een stijging. De Britten melden dat de overleving laag is in natte voorjaren en merken op dat strenge winters slechts geringe invloed hebben. Verder is het aantal eieren per nest er de afgelopen decennia met een kleine tien procent gedaald, maar toch is bij hun de stand stabiel.
Mogelijk ook, is onze landelijke afname in werkelijkheid niet zo groot geweest. De BMP-index van de soort toont bijzonder brede betrouwbaarheidsintervallen (lichtblauwe lijnen) en de ondergrens van de jaren negentig ligt eigenlijk niet hoger dan de bovengrens van 2010. Wie aanneemt dat de BMP-index bij de start van de monitoring door toeval aan de hoge kant was, die hoeft niet op zoek naar een verklaring voor een afname die er niet geweest is.

Zie ook Jong bos

Europse trend: EBCC-index
Links Staartmees © Fred van den Bosch

  • Naar de website van SOVON: info over verspreiding en trend in Nederland

  • Naar de website van Vogelbescherming: achtergrondinfo bij deze soort

  • Naar website van BTO: info over de engelse trend

  • Naar website van EBCC: info over de europese trend

  • Naar NPZK1999-2011: broedvogelonderzoek van het NPZK in 1999, 2004 en 2011, presentatie met GIS-kaarten, gepubliceerd in 2011

  • Naar NPZK1999-2004: broedvogelonderzoek van het NPZK in 1999 en 2004, presentatie met GIS-kaarten, gepubliceerd in 2004

  • Naar NHD: overzicht van de veranderingen in de broedvogelpopulaties van het Noordhollands Duinreservaat in de periode 1982-2014, uitgebreide presentatie met Google Maps van de dichtheden, gepubliceerd in januari 2016

03-22-2018
eco-on-site
<- ->