|
Staartmees
Aegithalos caudatus
is ingedeeld bij de schaarse soorten.
De staart van dit meesje is bizar lang. Zo'n lange staart valt te verwachten als gevolg van sexuele selectie,
maar dan bij polygame soorten, en alleen bij de mannetjes. Maar vrouwtjes Staartmees hebben een even lange staart, en je ziet ze altijd als paartjes, monogaam dus.
In april kun je soms wel zien wie het vrouwtje is.
Dan onderbreekt ze het broeden een paar maal per dag en begeleidt hij haar naar de beste foerageerplekjes.
Haar staartje is dan krom, want die vouwt ze boven zich in het bolle nestje.
Er is nog iets zeer opmerkelijk aan deze mees, de snavel is heel kort en dik. De soort lijkt hiermee op Baardmannetjes en Diksnavelmezen, die eten zaden zoals bij de snavel te verwachten valt.
Staartmezen staan echter helemaal niet bekend als zaadeters, ze eten insecten (en 's winters vetbollen).
Dit roept het vermoeden op dat Staartmezen gespecialiseerd zijn op lastige insecten (bijv. schildluizen), die uit de vegetatie of schors geknepen moeten worden.
Hoe dan ook is de soort altijd te vinden tussen twijgjes, met een voorkeur voor hoog en dicht struikgewas of bossen met een dichte ondergroei, liefst met veel oude Kamperfoelie.
In het NHD is de soort tijdens de minder intensieve kartering van 1982 waarschijnlijk onderteld.
In 1988 en 1993 ontliepen de aantallen elkaar weinig, in beide jaren waren er ongeveer 100.
Vermoedelijk was de soort in 1988 nog herstellende van de grote ijzel-ramp in het voorjaar van 1987.
In 2000 was het aantal opmerkelijk hoger, 152, daarna zakte het weer iets in.
Normaal heeft de soort een duidelijke voorkeur voor het kalkarme zuiden met rijker ontwikkeld struikgewas,
maar in het piekjaar 2000 bereikte de soort ook in terrein Bergen aardige dichtheden.
In het NPZK zijn de aantallen tijdens de drie karteringen steeds vergelijkbaar geweest, ongeveer 90.
De landelijke index vertoont een daling vanaf 1990 met een stabiel verloop in de laatste vijftien jaar.
Het stabiele aantal in het NPZK is in overeenstemming met de landelijke trend van de laatste jaren.
Het piekjaar van het NHD in 2000 wijkt echter sterk af van de BMP-index.
Vreemd genoeg zijn de ijzelwinters van 1996 en 1987 nauwelijks te zien in de BMP-index,
mogelijk is die niet zo betrouwbaar bij deze soort, omdat de territoria groter zijn dan de meeste BMP-plotjes (vergelijkbaar bij Koekoek).
Staartmees is een lastig te onderzoeken soort, de territoria zijn groot en deze worden niet luidkeels verdedigd.
De paartjes zijn juist vrij stil en grensconflicten tussen paartjes zijn zeldzaam, uitsluitende waarnemingen behalen is bijzonder moeilijk.
Daarbij is het niet mogelijk om losse waarnemingen met zekerheid toe te schrijven aan een verplaatsing van een al eerder waargenomen paartje.
De resultaten van de territoriumkartering hebben daarom een ruime foutenmarge.
Gezien deze onnauwkeurigheid behoeven de gemeten aantalsverschillen niet direct een verklaring, pas als het om een factor drie gaat is er echt iets aan de hand.
Zie ook Jong bos
Zie ook Oud bos
|