<-Boerenzwaluw Boompieper Anthus trivialis Graspieper->

2016-2017

2010-2011

2003-2004

1996-1999
n=178 n=215 n=211 n=226
Dichtheid
kleur: radius:  
De dichtheidskaart is instelbaar (meer info).

Territoria   
   2016-17:    2010-11:    2003-04:       1996-99:   

Toelichting

Onder de kaarten staan aantal (n), aantal per 100 hectare(n/100ha) en oppervlakte (ha).

Deze soort in het Noordhollands Duinreservaat:


n:
?
n/100ha:
?
ha:
?
n:
?
n/100ha:
?
ha:
?
n:
?
n/100ha:
?
ha:
?
n:
?
n/100ha:
?
ha:
?
Nederlandse trend: SOVON BMP-index Opmerkingen

Boompieper Anthus trivialis is ingedeeld bij de schaarse soorten.
Binnen het NPZK is bij de drie onderzoeken steeds een duidelijke voorkeur voor het midden van het Kraansvlak zichtbaar. De topdichtheden daar, verschillen nauwelijks van de hoogste dichtheden in het NHD. Binnen het NHD leek lange tijd sprake van een voorkeur voor ontkalkte duinen, de regio Egmond, met lagere dichtheden in het kalkrijke zuiden. Hierbij valt op dat in het kalkrijke duin de soort voornamelijk op de ontkalkte toppen voorkomt, en nauwelijks in de dalen (daar wel veel Graspiepers). Ten noorden van Egmond, in de kalkarme duinen, is de Boompieper beslist ook een dal-pieper, daar zijn de toppen vaker bevolkt door Graspiepers. Niet dat de soorten elkaar uitsluiten, de territoria van beide soorten overlappen soms wel, vooral bij Egmond.
Bij de laatste kartering van het NHD is voor het eerst sprake van hogere dichtheden in het zuiden, de voorkeur lijkt omgekeerd. Hierbij zal meespelen dat het midden en noorden zijn gekarteerd in 2013 en 2014, terwijl het zuiden in 2012 is onderzocht, dus voor de strenge winter van 2013. Er kan verondersteld dat in 2012 de topdichtheden ook bij Egmond lagen, maar toen is daar niet geteld. De toename in de regio Castricum-Heemskerk roept de vraag op of die regio geschikter is geworden, of het is gewoon de afspiegeling van de landelijke trend?. Het bosbeheer is er veranderd, er zijn veel kleine kapvlakten gemaakt in het kader van het "Groene zomen beheer", allemaal vast naar de zin van Boompiepers. Echter, in 2012 bevonden zich nog geen territoria buiten de traditionele locaties, de nieuwe zomen en kapvlakten waren nog te jong, de bijpassende flora en insecten ontbrak nog.
Lokaal heeft de Boompieper enorm kunnen profiteren van begrazing, met name bij Boreel. In 1993 was Boreel nog een ondoordringbaar meidoornstruweel (volstrekt ongeschikt voor Boompiepers), anno 2012 was het omgetoverd tot open duin met wat opslag (optimaal biotoop voor Boompiepers).
In het zuiden is het effect van begrazing positief voor de Boompiepers, maar in het noorden liggen negatieve effecten meer voor de hand. In landschap met her en der een meidoorn of berk is veel opslag ten onder gegaan aan de jeuk van het vee, bijvoorbeeld bij Reggers en Sandervlak. En als er geen boompjes meer zijn, is het voor Boompiepers niet leuk meer, er zijn veel locaties verlaten. Boomloze territoria bestaan wel: gek genoeg in het zeeduin, bij strandopgangen voldoen de fietsenrekken als kunst-boompjes, om een show op te voeren voor de vrouwtjes is kennelijk een attribuut nodig.
Zo de regio Castricum-Heemskerk werkelijk geschikter is geworden (anno 2012), dan kan ook gedacht worden aan het voortduren van de ontkalking, want de grootste toename was in open duin en niet langs de bosranden.
De landelijke trend is sterk stijgend, maar in het duin zijn de aantallen de laatste drie karteringen vrij stabiel geweest. Wel lijkt sprake van een enorme toename tussen 1993 en 2000. Hierbij moet opgemerkt dat 1993 uit de reeks karteringen het droogste jaar was, met weinig plantengroei en weinig insecten. Het gemeten aantal was dat jaar daardoor te laag en de populatiegroei sinds de jaren tachtig heeft niet opeens na 1993 plaatsgevonden.
Verder zouden de aantallen van vroeger met de huidige interpretatiecriteria beslist ook hoger uitvallen, omdat de soort-specifieke fusieafstand is verkleind. Vroeger mochten 250 meter uiteen gelegen waarnemingen van verschillende dagen worden samengevoegd tot één territorium, tegenwoordig is die grenswaarde 200 meter en moeten dezelfde waarnemingen in twee territoria gesplitst worden. De verandering van de fusieafstand van 250 meter naar 200 meter lijkt een klein verschil, maar dit kan op veel plekken tot een andere clustering leiden, dus vaak een verschil van één stip naar twee stippen. Dit kan al met al leiden tot een groot verschil.

↑ 18/1/2016 ↑

↓ 4/3/2018 ↓

Na decennia met een stabiele stand blijkt het aantal Boompiepers in het NPZK bij de laatste kartering opeens duidelijk gedaald te zijn. Deze afname houdt geen verband met de landelijke trend, want de BMP-index is 'gewoon' gestegen. De internationale trend is dalende, een vreemde discrepantie.
Er zijn aanwijzingen dat de oorzaak van de afname in het gebied kan liggen.
De topdichtheden verschillen weinig tussen de jaren, waarbij het Wisenten-gebied opvalt als hotspot. Dit deel van het NZPK was ook al favoriet voor de komst van de Wisenten, die kunnen de goede Boompieperstand niet claimen. Mogelijk is hier een aanwijzing voor gevoeligheid voor recreatie: de Boompieper-hotspot is (en was) niet toegankelijk voor publiek.
Bij een gekrompen populatie mag verwacht worden dat de dichtheden in het geheel lager zijn, ook in de optimale gebieden. Nu er lokaal nog wel topdichtheden gehaald worden, kan verondersteld worden dat de geconstateerde algehele afname in het NPZK moet samenhangen met habitat-degeneratie in de gebiedsdelen waar de soort is afgenomen.
De afname zou kunnen samenhangen met de toename van recreatie en de jarenlange begrazing. Door begrazing zijn veel solitaire boompjes en struikjes verdwenen, daardoor wordt habitat ongeschikt voor de Boompiepers.

Zie ook Veen en Heide
Zie ook Bosranden

Europse trend: EBCC-index
Standaard bij elk raster? Boompiepers zijn voor (© Willem Steenge)
Links Boompieper © Bart Veenstra

  • Naar de website van SOVON: info over verspreiding en trend in Nederland

  • Naar website van EBCC: info over de europese trend

Baltsvlucht
03-04-2018
eco-on-site
<- ->