|
Kleine Karekiet
Acrocephalus scirpaceus
is ingedeeld bij de schaarse soorten.
Geen riet, geen karekiet.
Een grote pol kan al genoeg zijn, mits er dicht opeen veel oude stengels zijn en de pol in het water staat, in ijl riet en droog groeiend riet zitten ze niet.
De rietvelden moeten ook niet te groot en hoog zijn, dat is het biotoop van de grote zustersoort.
In de duinen van Kennemerland zijn maar weinig grote rietvelden.
Het NHD heeft wel twee kerngebieden met veel riet: de infiltratiegebieden Kieftenvlak en Castricum, daar zijn veel rietzomen langs de waterpanden.
In het NPZK is het Kennemermeer een kerngebied.
De aantallen waren in de jaren tachtig laag (NHD1982: 8; NHD1988: 49), in die jaren was de Sahel veel te droog en keerden weinig overwinteraars terug.
In de jaren negentig waren de duinen nog verder verdroogd, maar veerde het aantal Kleine Karekieten toch iets op (NHD1993: 69), de Sahel was in die tijd weer natter.
Bij de daaropvolgende kartering in 2000 waren de duinen zelf heel nat en piekte de soort in het NHD tot 155.
In de karteringen daarna zakte dit aantal via 125 in 2007 naar nog 101 in 2014.
Het valt op dat de verspreiding ruimer is geworden, met meer territoria buiten de infiltratiegebieden.
Natuurlijk hadden de karekietjes in de jaren tachtig de luxe om kritisch te zijn en alleen met de beste rietzomen genoegen te nemen, en alleen al daarom mag bij een toegenomen populatie een ruimere verspreiding verwacht worden.
Maar het duin is buiten de infiltratiegebieden ook geschikter geworden, het aantal drinkpoelen is bij de start van de begrazing sterk uitgebreid, er is nieuw biotoop bijgekomen.
Anderzijds is het vee geen zegen, ze begrazen de oevervegetaties en door de toegenomen begrazingsdruk is ook geschikt habitat verloren gegaan, wat de recente afname zou kunnen verklaren.
In het NPZK is de soort ook gestegen sinds het begin van deze eeuw, maar daarna is het aantal stabiel gebleven (ong. 60).
Ook hier kan verondersteld dat dankzij de extra poelen die zijn gegraven bij de start van de begrazing de hoeveelheid geschikt biotoop is toegenomen.
In het NPZK lijkt geen sprake van een daaropvolgende afname door overbegrazing van oevervegetaties, althans niet in het totale aantal territoria.
In detail beschouwd blijkt de soort wel te zijn afgenomen rondom de duinmeren, vooral bij het Vogelmeer, de soort is ook sterk afgenomen in Middenduin.
Het Kennemermeer is echter geschikter geworden, daar is het oppervlak riet sterk gegroeid en de toename aldaar maskeert de afname in de rest van het NPZK.
Verder is de soort verdwenen bij Parnassia, dat komt niet door overbegrazing maar door natuurherstelprojecten.
De BMP-index van deze soort toont een licht stijgende trend sinds het begin van deze eeuw en een klein piekje in 2010.
Dat 2010-piekje heeft de soort gemeen met andere Sahel-migranten (bijv. Gekraagde Roodstaart, Grasmus), maar de grote Sahel-droogte van de jaren tachtig is bij deze soort minder opvallend.
Ongetwijfeld heeft de soort geprofiteerd van het grotere aantal poelen, maar de overwinteringsomstandigheden waren in de periode daarna ook gunstiger, de BMP-index is gestegen.
In de toekomst zullen de duinen waarschijnlijk gaan vernatten. Of dit tot een grote toename van het aantal Kleine Karekietjes zal leiden, zal deels afhangen van de begrazingsdruk.
In de sterk vernatte duinen van Wimmenum (NHD) was tot nu toe geen sprake van toename van riet en op riet gespecialiseerde vogels, maar mogelijk zijn die duinen nog niet lang genoeg nat genoeg.
Zie ook Moerasvogels
|