|
Nachtegaal
Luscinia megarhynchos
staat op de Rode Lijst (met als motief voor opname "Kwetsbaar").
Volgens Sovon broedt ongeveer de helft van de Nederlandse Nachtegalen in de duinstreek.
Waarschijnlijk is dit aandeel groeiende, want terwijl de soort in het binnenland sterk is afgenomen, valt in de BMP-index geen afname te zien.
Is de dichtheid in het duin toegenomen?
Ja. Het NPZK en NHD samen herbergen tegenwoordig meer dan 2000 broedparen (NPZK 724, NHD 1387).
In 2000 bedroeg het totaal 1469, ook al een enorm aantal.
Het aantal is dus gegroeid. In het NHD is de groei nog sterker geweest tussen 1993 en 2000.
Van vroegere perioden zijn geen betrouwbare getallen, in 1988 en 1982 is de soort daar niet geteld, de soort was toen dus al wel te algemeen om te tellen.
De verruiging en verstruiking die eind vorige eeuw was begonnen, heeft ongetwijfeld geleid tot een groei van het oppervlakte van voor Nachtegalen geschikt struweel.
Maar die groei van het oppervlakte struweel blijkt niet de belangrijkste reden voor de toename van Nachtegalen.
De maximum-dichtheid blijkt steeds weer hoger te kunnen.
In 2000 kwamen in het NPZK plaatselijk hoge dichtheden voor van omgerekend meer dan 60 per 100 hectare.
Dergelijke dichtheden werden toen in het NHD niet gehaald.
Zes jaar later moest het NPZK het dichtheidsrecord overdragen aan het NHD en bij de laatste kartering is het verschil nog groter geworden.
Het valt te verwachten dat door begrazing het oppervlakte struweel weer gaat slinken, daardoor valt een afname van het aantal Nachtegalen te verwachten.
In het NPZK komen de ontwikkelingen eerder dan in het NHD, terwijl het NHD nog verstruikte werd al gestart met begrazing in het NPZK.
In 2004 werd in het NPZK een daling van het aantal Nachtegalen vastgesteld, nog 624 tegen 786 in 1999.
Was dit het gevolg van de begrazing?
In 2011 bleek het aantal in het NPZK weer opgeveerd naar 742, voorlopig blijkt de Nachtegaal nog niet gevoelig voor begrazing.
Struweel kan snel opslaan en daarna traag in de hoogte verder groeien.
Deze hoogte-groei zou verantwoordelijk kunnen zijn voor de toename van het aantal Nachtegalen.
Waarschijnlijk waren de struwelen aan het begin van deze eeuw in het NPZK gemiddeld hoger dan die in het NHD: in het NHD is de verstruiking later op gang gekomen, met omstreeks 2000 nog veel nieuwe, lage struwelen.
Dat het NPZK toen hogere dichtheden telde is daarmee begrijpelijk.
Omdat het NPZK al langer begraasd wordt zal er meer struweel verdwenen zijn, terwijl er met het verstrijken van jaren minder hoogte-bonus te verdienen was, want de meeste struwelen waren er al hoog.
Dat de soort in het NHD nog sterk gegroeid is na 2000, terwijl toch met begrazing gestart was, lijkt vreemd.
Waarschijnlijk is de hoogte-groei van de naar verhouding jongere struwelen van groter belang geweest voor de Nachtegalen dan het verlies aan oppervlakte struweel door begrazing.
Nachtegaal is een zuidelijke soort, Nederland ligt aan de noordrand van het areaal.
Dankzij global warming zullen de omstandigheden voor Nachtegaal hier waarschijnlijk verbeteren.
Hier ligt misschien voor een deel een verklaring van de toename van de dichtheden in de over gebleven struwelen.
Het belang van de duinen in Kennemerland voor de Nachtegaal is bijzonder groot.
Sovon schatte de totale populatie voor heel Nederland in 1998-2000 op 6500-7500; toen telden het NHD en NPZK samen 1469 territoria.
Dat zou betekenen dat toen 20% van de totale populatie zich in de duinen van Kennemerland bevond.
Met gelijke BMP-index zou de landelijke populatie gelijk gebleven moeten zijn, maar de beide duingebieden tellen tegenwoordig 2111 territoria.
Zo beschouwd zou bijna 30% van de Nederlandse Nachtegalen een Kennemer zijn.
Het volume van een zingende Nachtegaal is enorm, ze zijn soms op kilometers afstand hoorbaar.
De decibel-productie van een uitgedaagde, getergde territorium-eigenaar, kan op korte afstand de pijngrens overschrijden.
Van half april tot eind juni geldt:
Zie ook Struikgewas
Zie ook Jong bos
Zie ook verspreiding van alle soorten van de Rode Lijst
|