|
Kuifeend
Aythya fuligula
staat op de lijst van "Aandachtsoorten".
Deze kleine duikeend is omnivoor met een voorkeur voor dierlijk voedsel, met name allerlei zoetwatermosselen, ook driehoeksmosselen in diepe wateren zijn niet veilig.
In het NHD komt de soort op een beperkt aantal locaties tot broeden, diepe wateren zijn er schaars.
De belangrijkste locaties zijn de infiltratiegebieden, waarbij Kieftenvlak minder favoriet is, de waterpanden zijn er relatief smal en ondiep.
In het grote infiltratiegebied bij Castricum (ICAS) zijn de waterpanden veel breder en dieper.
In 1982 is de soort mogelijk onderteld, in 1988 waren er meer dan honderd, vooral in ICAS.
Toen werd het ingelaten water nog niet voorgezuiverd en ontdaan van fosfaten en nitraten, met meer primaire productie en meer schelpdieren en ander voedsel als gevolg.
Voor de soortenrijkdom van de water- en oevervegetaties was deze eutrofiëring echter ongewenst.
De infiltratiegebieden dienen te worden onderhouden, de bodems van de panden worden periodiek geschoond.
Na zo'n ingreep duurt het enige jaren voor het leven onderwater zich hersteld heeft.
De karteringen van 1993 en 2006 volgden op zo'n periodieke schoning, die jaren waren er daarom minder Kuifeenden.
In het NPZK is het voorkomen meer wijd verspreid en zijn de aantallen stabieler en hoger.
In het NPZK liggen relatief veel door de mens gegraven duinmeren, deels in opdracht van de bezetters voor de bunkerbouw.
De bodems van de diepste duinmeren heeft de Kuifeend hier voor zich, Tafeleend duikt zo diep niet.
De soort komt daarom ook talrijk voor bij het diepste meer, het Spartelmeer.
In beide duingebieden is het broedsucces doorgaans laag, hooguit tien procent van de vrouwtjes verschijnt in juli met pullen,
waarvan vervolgens maar een klein deel groot komt.
Toch lijkt de komst van Vos en Havik amper van invloed te zijn geweest op de populatieomvang, ook de toegenomen begrazing van oevervegetaties met afname van nestgelegenheid als gevolg, lijkt niet van invloed op de aantallen.
Hierbij moet wel opgemerkt dat de richtlijnen bij de onderzoeksmethode veel ruimte laten voor interpretatieverschillen, de teller wordt geacht onderscheid te maken tussen broedparen en rustende groepen.
Bij onderzoek met wisseling van onderzoekers kan dit tot pseudo-effecten leiden in de monitoring.
De landelijk trend toont een gestaag stijgende lijn, met een dipje bij de Elfstedenwinter van 1997.
Een mogelijke verklaring voor de landelijke toename ligt waarschijnlijk in de verbetering van de waterkwaliteit.
Een beetje voedselrijk is leuk, maar de meeste wateren waren verbrasemd, met als gevolg een groene algensoep, zonder mosselen.
In de duinen volgen de Kuifeenden de landelijke stijgende trend niet, de waterkwaliteit was er al goed, ontbraseming was er niet nodig.
In de toekomst zullen de duinen vernatten, maar van de nieuwe plassen in natte valleien zal Kuifeend waarschijnlijk weinig profiteren, ze zijn te ondiep.
↑ 5/7/2015 ↑
↓ 5/3/2018 ↓
De aantalsopgave voor de vierde NPZK-kartering lijkt opeens een stuk lager, ongeveer twintig paar tegenover gemiddeld tachtig in de voorgaande jaren.
Dit moet toch niet als een dramatische afname gezien worden. In de methode van tellen zijn in de loop van jaren veranderingen opgetreden,
tegenwoordig wordt streng onderscheid gemaakt tussen lokale broedvogels en doortrekkende of rustende vogels.
Dit onderscheid is moeilijk te maken en leidt ongetwijfeld tot interpretatieverschillen tussen tellers.
De onderzoekers van 2011, Roy Slaterus en Michel Klemann, zijn streng en zuinig geweest,
ze melden in hun rapportage dat bij het Duinmeer en Cremermeer veel rustende Kuifeenden als niet-broedend zijn afgevoerd.
Hierbij moet opgemerkt worden dat de BMP-index wel gestegen is, terwijl de nieuwe manier van tellen ook in BMP-plots tot lagere aantallen zou moeten leiden.
Doorslaggevend is waarschijnlijk dat de Nederlandse wateren schoner en geschikter worden, terwijl de duinwateren niet nog schoner kunnen.
↑ 5/7/2015 ↑
↓ 5/3/2018 ↓
Zie ook Watervogels
|