|
Kleine Plevier
Charadrius dubius
staat op de lijst van "Aandachtsoorten".
Van de drie kleine plevierensoorten is de Kleine Plevier als enige afhankelijk van zoet water, met als natuurlijk habitat grind- en zandbanken in grote rivieren, zoals bijv. bij de Grindmaas.
Door de mens opgespoten of afgegraven zandvlakten accepteert de soort ook als broedterrein, mits het niet te druk is en er plasjes zijn.
Dergelijke terreinen zijn maar enkele jaren geschikt, als pioniersvegetaties opslaan en uitgroeien en meer dan de helft van het zand begroeid raakt, dan wordt het voor deze oogjager te hoog en te dicht.
De soort overwintert in Afrika en bij de terugtrek scannen de vogels kennelijk elk kilometerhok, want als ergens graafmachines bezig zijn (geweest), dan weten de Kleine Pleviertjes zo'n terrein altijd te vinden.
Het merendeel van de Nederlandse broedvogels bestaat uit nomaden en hun voorkomen indiceert eigenlijk een grote onnatuurlijk ingreep in het landschap.
De BMP-index vertoont fluctuatie zonder lange termijn trend, met piekjes in 2001 en 2011.
Hierbij kan verondersteld dat de soort zal profiteren van perioden met economische groei met veel infrastructurele werkzaamheden.
De BMP-index van Oeverzwaluw, die evenzo van zandafgravingen afhankelijk is, vertoont ook pieken in 2001 en 2011.
Het voorkomen in de duinstreek is wel afhankelijk van het voorkomen van graafmachines, maar duidt niet op verhoogde economische activiteit en indiceert geen onnatuurlijke situatie, juist integendeel.
Waar Kleine Plevieren gebroed hebben, heeft grootschalig natuurherstel plaatsgevonden: verruigde valleien zijn afgegraven en omgevormd tot natte valleien.
In het NHD en het NPZK is het voorkomen vrijwel altijd te danken aan menselijke ingrepen, waarbij in het NPZK de soort duidelijk piekte toen de meeste natuurherstelprojecten gaande waren.
In de tijden voor de herstelprojecten kwam de soort soms voor in de infiltratiegebieden, in jaren waarin de panden net geschoond waren was daar geschikt habitat.
Verkerk (1986) noemt ook enkele paren voor de duinen van de gemeente Egmond, misschien houden die verband met ontginningspogingen.
Duidelijk is wel dat de soort in de toenmalige nog niet verdroogde duinen met veel natte valleien ook zeldzaam was.
De Kleine Plevier indiceert het voorkomen van natte duinvalleien, maar behoort niet tot de broedvogels van natuurlijke natte duinvalleien.
Mogelijk zijn de westelijke valleien eenvoudig te zilt, daar zouden Strandplevier en Bontbekplevier wel thuis horen.
Zie ook Pioniervegetaties
|