<-Boomklever | Boomkruiper Certhia brachydactyla | Wielewaal-> |
2014 | 2007 | 2000 | 1993 | 1988 | 1982 | |||||||||||||||||||||
n: |
? |
n/km: |
? |
n: |
? |
n/km: |
? |
n: |
? |
n/km: |
? |
n: |
? |
n/km: |
? |
n: |
? |
n/km: |
? |
n: |
? |
n/km: |
? |
|||
Dichtheid
2014:
2007:
2000:
1993:
1988:
1982:
Toelichting
Boven de kaarten staan aantal (n) en aantal per vierkante kilometer (n/km).
Deze soort in het NP Zuid-Kennemerland:
|
Nederlandse trend: SOVON BMP-index | Opmerkingen |
Boomkruiper Certhia brachydactyla is ingedeeld bij de schaarse soorten. Dit kleine bruine vogeltje kruipt als een muis over de boomstammen, meestal in een spiraal omhoog, op zoek naar kleine insecten die de soort met z'n pincetsnavel uit spleetjes en gaatjes weet te peuteren. Bij het rijpen van bossen is het de eerste op stammen foeragerende vogelsoort die al verschijnt als bossen halfwas zijn. In de duinstreek heeft de soort lange tijd kunnen profiteren van de bosaanplanten en rijping van die bossen: meer stammen en dikkere stamen betekent voor Boomkruipers meer oppervlak met voedsel per hectare, dus kunnen meer Boomkruipers per 100 hectare broeden. In het NHD is de soort duidelijk gestegen tussen 1982 en 2000 -van 50 naar 280-, maar daarna is de groei afgevlakt. In het NPZK is in de periode vanaf 2000 het aantal ook vrijwel constant gebleven (1999: 215, 2004: 204, 2011: 214). In vergelijking met het NHD zijn de dichtheden er hoger, vooral omdat het NPZK veel breder is en de bossen in het oosten beter ontwikkeld zijn, het NPZK heeft daarom meer goed ontwikkeld bos dan het smalle NHD. Bij kleur 70% en diameter 1000 meter lichten in het NPZK nog enkele goede bosgebieden rood op, bij die instellingen blijven op de kaart van het NHD de meeste bosgebieden blauwgroen. Ongetwijfeld zijn de bossen na 2000 wel verouderd, met gemiddeld dikkere stammen, maar tegelijk zijn er ook naaldbossen gedund, dat zou kunnen bijdragen aan het uitblijven van verdere groei, of een landelijke afname. De landelijke trend van deze soort is echter sinds de start continu stijgende, met amper dipjes na strenge winters (wel na 2010). Deze landelijke toename valt te verklaren doordat bossen ouder en geschikter worden en doordat landelijk gebied is "verparkt" en geschikt is geworden. Het valt op dat de regionaal stabiele stand sinds 2000, afwijkt van de BMP-trend die in dezelfde periode verder is gestegen. Andere op stammen foeragerende soorten zoals Boomklever, Grote en Kleine Bonte Specht zijn in de duingebieden in deze eeuw nog wel in aantal gegroeid. Die soorten profiteren van de afstervende dennen en het toegenomen aantal insecten in stammen, schors en bast, maar dergelijke prooidieren zijn voor de tere snavels van de Boomkruiper niet bereikbaar, die moet het hebben van op de stammen terecht gekomen insecten. Daarom bereikt Boomkruiper in bossen ouder dan 100 jaar amper hogere dichtheden dan in bossen van 65, ze profiteren niet van de toename van voedsel in rottend hout, wel waaien in een oud bos wat meer prooidieren op een boomstam dan in jonger bos. In ouder wordend bos groeit het aantal van de concurrenten wel sterk, die profiteren wel van alle larven die leven in vermolmd hout, maar pikken insecten op een stam ook mee natuurlijk. Hierbij moet opgemerkt dat Grote Bonte Specht ook nog eens een vervelende nestpredator is. De dichtheden van Boomkruipers in de duingebieden van Kennemerland zijn in de beste bossen wel hoger dan in minder goede bossen, maar ze lijken niet meer te profiteren van een verdere rijping van de opstanden, daarin blijven ze achter bij de Boomklevers en spechten. Zie ook Oud bos | |
Europse trend: EBCC-index | |
Links | Boomkruiper (© Bart Veenstra) |
|
06-01-2015eco-on-site |
<- | -> |